maandag 29 juni 2009

DE STOOMTREIN

















Saint-Pompon is tegenwoordig vooral ingeslapen, vroeger moet het er een drukke bedoeling zijn geweest. Elk straatje had zijn eigen specialistische markt. In de Grande Rue werden ganzen en eenden verhandeld, in de Rue de l'Hôpital gingen de varkens van hand tot hand. Er wordt beweerd dat het dorp vroeger maar liefst zeven cabarets telde, gelegenheden waar je kon drinken onder een muziekje en in twijfelachtig gezelschap kon slapen. In elk geval passeerde het stoomtreintje van Sarlat naar Villfranche het dorp, oude foto's houden de herinnering levend. Ook diverse stationnetjes zijn er nog steeds, op het grondgebied van Saint-Pompon staan er drie. Buiten die in het dorp zelf is er een voor de inwoners van Saint-Laurant-la-Vallée (wel vier kilometer lopen) en een in het gehucht Babiot.
De economie maakte ooit glorietijden mee. Honderd jaar geleden waren vrijwel alle boeren wijnbouwer. Die cultuur werd vernietigd door de druifluis phylloxera, die trouwens de volledige Europese wijnbouw ten gronde richtte. De meeste Pomponnais stapten over op het telen van tabak of gingen in de mijnen werken. Mijnen? Jawel, want ook die had Saint-Pompon. Zeer gereputeerde mijnen zelfs. Tussen 1900 en 1914 bestond er een mijn waar zeer pure en gave kalksteen werd gewonnen, speciaal bestemd voor de drukkerijwereld. Toen men de ouderwetse steendruk verruilde voor modernere druktechnieken, werd de mijn gesloten. Van twee andere mijnen zijn de sporen nog goed zichtbaar: de okermijnen. De gele kleurstof van Saint-Pompon genoot een internationale reputatie.
Wat staat er nog meer in de dorpsannalen geschreven? Dat er in 1881 nog 1350 mensen woonden. Dat er tijdens de Eerste Wereldoorlog 49 jonge Pomponnais sneuvelden. Dat de omgeving in 1819 geteisterd werd door roversbendes. Dat er in 1816 nog wolven in de bossen zwierven. Dat de Duitsers tussen 1940 en 1944 tweemaal het dorp passeerden, evenwel zonder schade aan te richten. Dat de anders rustige Mandalou op 11 oktober 1915 zodanig overstroomde dat diverse huizen instortten en daarbij twee kinderen om het leven kwamen. Dat in 1970 de laatste van de vele watermolens de deuren sloot.

donderdag 25 juni 2009

ZELFS CAROLINE


Caroline is voor Franse meisjes een wereldberoemdheid. Ze speelt de hoofdrol in de jeugdboeken die haar naam dragen. Miljoenen kinderen hebben Caroline's avonturen al gelezen en miljoenen zullen dat nog doen. In boek nummer 19 "Caroline au cirque" bezoekt onze heldin Saint-Pompon om er de nodige circusavonturen te beleven. De eerste regel van het boek luidt: "Un beau matin, le petit village de Saint-Pompon est réveillé par des roulements de tambour et des cris joyeux." (Op zekere dag wordt het dorpje Saint-Pompon wakker door tromgroffel en vrolijke kreten).

dinsdag 23 juni 2009

DE HONDERDJARIGE OORLOG












De Honderdjarige oorlog, van 1337 tot 1453, was bepalend voor het gehele Dordogne-gebied, dus ook voor Saint-Pompon. Het was een lange serie van schermutselingen tussen de koningen van Frankrijk en Engeland, af en toe was er een kortdurende wapenstilstand. Tijdens deze oorlog, die ook nog eens gepaard ging met de pest, werd de Europese bevolking gedecimeerd. Het conflict had vooral te maken met koninklijke huwelijken binnen het feodale systeem, waardoor de Engelse koning in principe verantwoording moest afleggen aan de Franse. Dat was schoppen tegen het zere been. Het voert te ver om u het hele conflict uit de doeken te doen, feit is dat tramelant van kwam. De Fransen waren aanvankelijk vol goede moed. Want uiteraard, zo dachten ze, konden ze makkelijk winnen van het Engelse leger dat niet eens in staat was om de rokjesdragende Schotten te bedwingen. Het pakte echter anders uit. Bij de veldslag van Crécy (1346) werden de Fransen roemloos verslagen door de Engelse boogschutters. Tijdens de veldslag bij Poitiers in 1356 werd de Franse koning zelfs gevangen genomen. Uiteindelijk stierf hij als oneerbare gevangene in Londen. Dat moet je met trotse Fransozen niet doen, dus kregen de Engelsen het weer moeilijk.
In het Franse binnenland morde het volk, moe van alle plunderingen en verkrachtingen door de Engelse en Franse legers en de steeds stijgende belastingen die het geweld moesten betalen. Uiteindelijk, na meer dan honderd jaar, konden de Fransen de overhand krijgen door de introductie van een nieuw wapen: het kanon. Hoewel dat ding aanvankelijk net zo gevaarlijk was voor de bedieners, konden zelfs de Engelse boogschutters daar niet tegenop.
Saint-Pompon had danig met de oorlog te maken omdat de provincie Aquitanië lange tijd Engels bezit was. De grens tussen de Engelsen en Fransen ging steeds op en neer. Saint-Pompon lag in de frontlinie en was afwisselend Frans en Engels gebied. Er werd graag om gevochten want ons dorp telt maar liefst drie kastelen: die in het dorp naast de kerk, château Mespoulet en château Castelviel even buiten het dorp. In de regio werden volop fortificaties gebouwd. In armere gemeentes werden de kerken (automatisch met een dikke muur) ter verdediging en als vluchtburcht ingericht. In plaatsen met een grote welstand loonde het de moeite om de dorps- of stadskern van hoge muren te voorzien. Niet alleen de rijkdom, ook de aanwezigheid van natuurlijke bouwstenen zal op dit proces van invloed zijn geweest.
In de omgeving van Saint-Pompon zien we vandaag nog enorme kastelen die aan de Honderdjarige Oorlog doen denken. Het bekendste en één van de meest imposante adelaarsnesten is het kasteel van Beynac aan de rivier de Dordogne, de thuisbasis van Richard Leeuwenhart. Wanneer je het kasteel onder begeleiding bezoekt, kom je meteen in de sfeer. In het kasteel van Castelnaud, schuin tegenover en aan de andere kant van de rivier, was meestal de vijand gevestigd. Het kasteel is te bezoeken, je maak er kennis met de grootste katapults ter wereld.
Saint-Pompon zelf werd door de Engelsen ommuurd. De dorpskern met de kerk, het kasteel en enkele huisjes werden beschermd gebied. Van die natuurstenen muur, vijf meter hoog, zijn tegenwoordig alleen nog enkele restanten te vinden en dan met name drie poorten: de eerste als onderdeel van de kasteelmuur, de tweede en mooiste in het centrum pal tegenover ons huis en de derde tussen de beenhouwer en de apotheek. Om door dat laatste poortje te gaan, moet je bukken. Tijdens de watersnoodramp van 11 oktober 1915, waarbij het plaatselijke beekje de Mandalou een rammende watermassa werd, kwam er een hoop slijk mee. Die liet het poortje voor een deel dichtslibben, niemand heeft er nadien nog iets aan gedaan.
Wat is er met de muren gebeurd? Die bleken achteraf een prima bouwmateriaal voor nieuwe huizen. Kijk naar ons eigen huis. Daarvan werd de benedenverdieping gebouwd tijdens de Honderdjarige Oorlog. Het huis lag nèt buiten de omwalling, de muren zijn dan ook 180 cm dik. De bovenverdieping werd onmiskenbaar opgebouwd uit materialen die van de muur afkomstig zijn. Je ziet aan de vorm van diverse stenen dat ze ooit een ander doel dienden. Het kasteel en de kerk in onze dorpskern hebben het geweld van eeuwen fier overleefd. Haar stenen zijn op hun plaats gebleven. En de Tweede Wereldoorlog dan? De dorpsannalen melden dat de Duitsers slechts één keer zijn gepasseerd, evenwel zonder schade aan te richten.




De meeste tegenwoordige schade is aangericht door (alweer) de Engelsen. Als ik (of ieder ander verstandig mens) een middeleeuws huis wil verbouwen, heb ik vooral respect voor de tradities. Alles blijft intact, voor een nieuwe deur of nieuw raam zoek ik iemand die he authentieke kan vervangen, zonder consessies. De Engelsozen denken daar anders over. Je kunt hun middeleeuwse huizen herkennen aan de plastic ramen en deuren...

zaterdag 20 juni 2009

EEN HUIS VERBOUWEN

Carine en ik hadden dus een bouwval gekocht. Die zou weldra zijn omgetoverd tot een paleisje, zo had ik overwogen. In België hadden wij samen al ooit een oud boerderijtje tot op de grond afgebroken en het opnieuw weer opgebouwd. We hadden dus voldoende ervaring en kenden inmiddels de valkuilen waar je als bouwheer niet in mag lopen. Bouwen en verbouwen is vooral een kwestie van de juiste mensen zoeken en die zij er in Fankrijk (gemeten naar het aantal witte bestelautootjes) in overvloed. Nadat de plannen en bouwtekeningen waren gemaakt, gingen we rondbellen en de respons was groot. Allerlei lieden, van plombier tot electricien, van maçon tot charpentier, stonden binnen enkele dagen voor de deur. Ze keken rond, schudden met hun hoofd, keken ons meewarig aan en beloofden op een offerte te maken, een devis. De prijzen van de offertes vielen gelukkig mee, dus konden we concrete aspraken gaan maken. Zoals het een nietsvermoedende noorderling betaamt, had ik een prachtig tijdsplan opgesteld waarbij de ouvriers elkaar niet in de weg zouden lopen. Ze gingen er allemal mee accoord, ik kreeg zlfs complimenten van ze.

Vervolgens gebeurde er helemaal niets. Geen enkele ouvrier verscheen op het appèl, zelf een maand later had ik nog niemand gezien. Carine ging bellen en kreeg steeds hetzelfde vriendelijke antwoord: "On s'occupe de vous", we zijn met u bezig. Wat moesten we doen? Inderdaad, we gingen zelf bezig. De woonruimte, in de klassieke huizen van de Périgord altijd op de eerste verdieping gelegen, bestond uit maar liefst negen kamertjes. Sommig waren niet groter dan vier vierkante meter. Alle tussenmuren werden gesloopt en dat was een hels karwij. Toen alle muren weg waren, hielden we één grote ruimte over, met in het midden één attribuut: een wc. Die was dermate vies dat we hem zelfs niet met handschoenen wilden aanraken. Ik kwam toen op het lumineuze idee om rondom in de vloer te gaan zagen, het ding zou dan vanzelf naar beneden vallen. oevallig had ik op die plaats een trapgat gepland. Op dat moment besefte ik nog niet dat de op het oog vermolmde eiken vloerplanken zo hard als beton waren en bovendien vijf centimeter dik. Zelfs de nieuw aangeschafte cirkelzaag van een professioneel merk was er niet tegen opgewassen en begon te roken. Een week later lag de oude wc beneden. De volgende etappe was het plafond. Die was van lelijk en beschadigd stucwerk. Toen ik nieuwsgierig een gaatje maakte om te zien wat er achter zat, gingen onze harten sneller kloppen. Achter dat vieze stucwerk zat namelijk een prachtig plafond met eeuwenoude balken.

Er zijn dingen waar je normaal nooit bij stilstaat. Wanneer je thuis op de wc zit en doortrekt, is daarmee de kous af. Je denkt er niet bij na dat de drol nog een hele weg dient af te leggen. Maar wanneer je merkt dat de oude smeerpijp gewoon ergens in de grond eindigt en dus niet is aangesloten op het openbare riool, wat moet je dan?

dinsdag 16 juni 2009

LES OUVRIERS


Les ouvriers, dat zijn de Franse werkmannen en ambachtslui. Zo vormen een leger van miljoenen mensen en zijn herkenbaar aan hun blauwe uniform (le bleu zegt men daar tegen) en het witte bestelautootje waar ze mee rondrijden. Je komt die witte bestelautootjes vooral tegen op drie plaatsen:



  • 's Ochtends om half acht op alle doorgaande wegen.

  • Op de parkings van restaurants.

  • In de bosrand.

Dat zit namelijk zo. De ouviers hebben een vast levenspatroon. Van maandag tot en met vrijdag vertrekken ze om half acht van huis en rijden dan met grote snelheid ergens heen. Waar ze heen gaan, wordt zelden duidelijk, want je ziet ze vrijwel nooit werken. Om twaalf uur, à midi dus, gaan ze naar een restaurant. Dat hebben de machtige Franse vakbonden ooit bedongen: elke ouvrier heeft recht op een meer dan fatsoenlijke lunch. De prijs hiervan bedraagt 11 tot 13 euro en is overal in Frankrijk verkrijgbaar, met name in de plattelandsrestaurantjes. Ook in Saint-Pompon hebben we zo'n etablissement, om voor de hand liggende reden Chez Bruno genaamd. Hoe het er bij zo'n werkersmaaltijd (répas ouvrier) aan toe gaat, vertel ik u straks. Want nog even moet ik de bosrand verklaren. Wanneer de witte bestelautootjes zich daar bevinden, is het weekend.


De Amerikanen zeggen: Yes we can.


De Fransen zeggen: Yes week end.


In het weekend gaan vrijwel alle plattelanders op jacht, geholpen door de brave doch avontuurlijke mensen uit de steden. Zie je op de meest vreemde plaatsen aan een weiland of bosrand een pordje "parking", dan wordt er een verzamelplaats voor witte bestelautootjes mee bedoeld. De parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de drijfjachten waar de Fransozen zo verzot op zijn. Kom daar niet in de buurt want het zijn levensgevaarlijke plekken. De mannen met de geweren stellen zich op langs de openbare weg, want daar kunnen ze het wild zien passeren. De vele anderen, zonder geweer, maken in de bosjes groot kabaal zodat het wild naar de openbare weg wordt gejaagd. Op alles wat beweegt, wordt geschoten. Niet voor niets hebben de deelnemers een verplicht fluoriserend vestje aan. In de krant van maandag staat altijd opgesomd wie op deze onfortuinlijke wijze overleden is, er zijn danig veel doden en gewonden te betreuren. Niet altijd gaat het om verminkte jagers en drijvers, ook het nietsvermoedende publiek kan slachtoffer worden. Dat is een kwestie van op het verkeerde moment op de verkeerde plaats zijn. In de bossen van Saint-Pompon werd een vrijend paartje in de billen geschoten, die bewogen te veel.


We komen nu terug bij het répas ouvrier. Van acht tot twaalf zijn de witte bestelautootjes niet te zien geweest, plotseling duiken ze weer op en verzamelen zich voor de restaurants. De mannen in hun bleu gaan naar binnen. Wat ze daar voor een euro of twaalf te wachten staat, grenst aan La Grande Bouffe. Allereerst komt een assiette op tafel met fantasietjes van de chef. Een plakje ham, een augurkje, een blaadje sla, een half eitje met mayonaise, kortom iets wat in de keuen voorhanden is. Daarna komt de soep, die geslurpt wordt met veel brood. Inmiddels is de wijn ingeschonken, die in de prijs begrepen is. Na de soep komt een stevige plat op tafel, waarbij en stuk vlees wordt begeleid door aardappelen of andere goenten. Daarna is het tijd voor de salade. De wijn wordt nog eens bijgeschonken, hetgeen wil zeggen dat het tijd wordt voor de kaas. Nog even een dessertje en de koffie mag komen. Hoe zijn restaurateurs als Buno en Nicole in staat om dit alles voor zo weinig geld op tafel te zetten? Dat heeft alles te maken met economie, ik wijd daar een apart hoofdstuk aan. Dit hoofdstuk ging over witte camionettes, na de lunch zijn ze weer spoorloos verdwenen. Je ziet ze nergens meer, terwijl ik er dringend op wacht. Ik wil namelijk een huis gaan verbouwen en heb ouvriers nodig...

maandag 15 juni 2009

SAINT-POMPON


Saint-Pompon is een dorpje in de Franse binnenlanden. In het département Dordogne (24) om precies te zijn. Ofwel in de Périgord Noir.
Carine en ik belandden hier een jaar of tien geleden. De Périgord was al vele jaren onze vakantiebestemming, want truffels, foie gras, cèpes, aardbeien, kweeperen, cabecou kaasjes, palombes (houtduifjes), vieilles prunes (alcohol), de wijnen van Pécharmant en Monbazillac, in de as (van de open haard) gerijpte hammen, enzovoort, zijn hier nooit ver weg.
Er heerste op zeker moment een hittegolf die niet leuk meer was. We besloten om in de auto wat rond te rijden, de airco was een genot. Al rijdend kwamen we ineens bij een dorpje uit dat een bepaald gevoel had. Net of je er geboren was of er op z'n minst je jeugd had doorgebracht. Dat gevoel hadden we allebei. We besloten om de hitte te trotseren om een wandelingetje te maken. En plotseling was het daar: een bouwval midden in het centrum, pal tegenover het monumentale duizendjarige poortje. Er hing een piepklein handgschreven bordje aan: à vendre. Te koop dus.
We belden het aangegeven nummer en een vrouwtje noemde in rap Frans de prijs. Zoveel miljoen. Die miljoenen konden we niet betalen, dus waren we teleurgesteld. Tot de volgende dag een Fransoos ons uitlegde dat het vermoedelijk om ancienne francs ging. In 1962 is namelijk de Franse franc gedevalueerd. 1 franc werd toen 1 centime. De mensen op het platteland rekenen nog steeds in dat oude spul. Dus werd de vraag plotseling gedeeld door honderd. Dat was een prijs die we met twee vingers in de neus konden betalen.

Nu is het niet zo dat je in Frankrijk meteen naar de notaris kan. Er moeten namelijk officiële onderzoeken gebeuren. Het eerste onderzoek betreft termieten. Een huis met termieten mag namelijk niet worden verkocht. Het tweede onderzoek is de aanwezigheid van lood, vooral in de aanwezige verf. In het najaar waren de rapporten klaar en kon de acte passeren. De notaris mompelde iets over een tuin. Er was toch gaan tuin bij? Jawel, de bewoners van klassieke dorpjes (die voeger een stadsmuur hadden) hebben hun tuin buiten het dorp. Dat was een meevaller. We gingen de notarisdeur uit met enorme sleutels die heel zwaar wogen maar vermoedelijk geen enkele beveiligingswaarde hebben.

Carine had aarzelend toegstemd met de koop. Het was inderdaad een puinhoop. Ze baseerde zich op mijn fantasie en enthousiasme. Op mij vertrouwen, daar kreeg ze aanvankelijk veel spijt van. We begonnen te wroeten in een puinhoop zonder weerga.